Convenant
Bodemontwikkelings-
beleid
In 2004 is de bodemverontreiniging in Nederland in kaart gebracht. Er bleken 400.000 verontreinigde locaties te zijn. De ernstig verontreinigde locaties (spoedlocaties) moeten in 2015 gesaneerd zijn. De rest van de verontreinigde bodem moet in 2030 gesaneerd zijn of beheerst worden. Beheersen betekent bijvoorbeeld dat de verontreiniging zich niet kan verspreiden via het grondwater.
Op 10 juli 2009 werd het ‘Convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties’. Het bodembeleid verandert hiermee ingrijpend en de verantwoordelijkheden van het Rijk verschuiven naar de provincies en gemeenten. Hoofddoel van het convenant was en is de, wat de overheid noemt ‘transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid’. Dat wil zeggen dat het beleid zo moet worden verbreed, dat per 2015 het beleid met betrekking tot de ondergrond, het gebiedsgerichte grondwaterbeheer en bodemsanering is geïntegreerd. Het convenant betekent niet alleen dat het bodembeleid wordt gedecentraliseerd richting het bevoegd gezag, maar bijvoorbeeld ook dat de verantwoordelijkheid voor de aanpak van spoedlocaties, grootschalige grondwaterverontreiniging en de ruimtelijke ontwikkeling van de ondergrond bij de gemeente- of provinciebestuurders komt te liggen.
Verder zal er op dat niveau ook steeds meer samenhang moeten komen tussen het bodembeleid, het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond. Een verschuiving dus in het bodembeleid, waarbij de nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem. De belangrijkste doelen: opbouw van kennis over de risico’s van bodemgebruik; benutting van de kansen van de ondergrond (ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2– en gasopslag), met behoud van kwaliteit; synchronisatie tussen de verschillende beleidsdoelen (energie, water, biodiversiteit, bodem, en ruimtelijke ontwikkeling) en het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling, om de effectiviteit van het bodembeleid te vergroten.
Op 10 juli 2009 werd het ‘Convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties’. Het bodembeleid verandert hiermee ingrijpend en de verantwoordelijkheden van het Rijk verschuiven naar de provincies en gemeenten. Hoofddoel van het convenant was en is de, wat de overheid noemt ‘transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid’. Dat wil zeggen dat het beleid zo moet worden verbreed, dat per 2015 het beleid met betrekking tot de ondergrond, het gebiedsgerichte grondwaterbeheer en bodemsanering is geïntegreerd. Het convenant betekent niet alleen dat het bodembeleid wordt gedecentraliseerd richting het bevoegd gezag, maar bijvoorbeeld ook dat de verantwoordelijkheid voor de aanpak van spoedlocaties, grootschalige grondwaterverontreiniging en de ruimtelijke ontwikkeling van de ondergrond bij de gemeente- of provinciebestuurders komt te liggen.
Verder zal er op dat niveau ook steeds meer samenhang moeten komen tussen het bodembeleid, het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond. Een verschuiving dus in het bodembeleid, waarbij de nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem. De belangrijkste doelen: opbouw van kennis over de risico’s van bodemgebruik; benutting van de kansen van de ondergrond (ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2– en gasopslag), met behoud van kwaliteit; synchronisatie tussen de verschillende beleidsdoelen (energie, water, biodiversiteit, bodem, en ruimtelijke ontwikkeling) en het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling, om de effectiviteit van het bodembeleid te vergroten.