75 jaar Afsluitdijk

‘..Het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven’

Afsluitdijk

‘En Grietje tilde haar rokken op, tot hoger dan haar molton onderbroek en samen met een paar dijkwerkers, elkaar wankel ondersteunend, strompelde zij als eerste van Noord-Holland naar Friesland.’
Dat schreef Max Dendermonde over het dichten van de Vlieter, zes kilometer ten oosten van Den Oever. Het was het laatste stukje Afsluitdijk dat dicht werd gemaakt, op de middag van 28 mei 1932, net na een uur. Het was een merkwaardige gebeurtenis. Onder het oog van een menigte van ingenieurs, politici en notabelen, hadden de stoomkranen juist het laatste gat dicht gestort, bliezen de stoomfluiten en was het Wilhelmus net ingezet, of een jonge vrouw ploeterde voor het oog van de camera’s met bemodderde kuiten door de klei. Ze was de eerste.
Dat stond niet in het draaiboek.
Grietje Bosker uit Hippolytushoef, dertig jaar oud en zus van ondernemer en aannemer Okko Bosker, verwierf daarmee eeuwige roem. Op 28 mei 1932 werd met de sluiting van de Zuiderzee historie geschreven.


De geschiedenis van de Afsluitdijk begon eigenlijk al in de twaalfde eeuw toen – grotendeels door menselijk toedoen – overal in Holland spectaculair landverlies optrad. Voor die tijd was de Hollandse en Fries/Groningse kust een vrij aaneengesloten gebied, met landinwaarts een centraal gelegen merencomplex, het Almere, dat overigens met een relatief smalle doorgang met de zee was verbonden. Door ontginning daalde in het Westen de bodem, waardoor grote gebieden voor het getij toegankelijk werden. Zeearmen schuurden uit en bij een flinke storm traden steeds vaker overstromingen op, waardoor ook steeds meer land min of meer definitief verdween.
Vooral de stormvloeden van 1170 en 1196 zijn volgens historici doorslaggevend geweest voor de vorming van Noordwest Nederland. De Hollandse en Friese meren werden ook in de jaren daarna voortdurend vergroot en het veengebied ten noorden van West-Friesland veranderde geleidelijk in de Waddenzee. Het Almere-complex sleet dusdanig uit dat er al rond 1200 werd gesproken van een zee; de Zuiderzee, die rond 1250 z’n definitieve vorm kreeg. Dat zou tot aan de twintigste eeuw zo blijven.

De nieuwe watervlakte gaf eigenlijk twee grote problemen. Het gaf de zee voortdurend kans nog meer land op te slokken. Bovendien was er de dreiging dat zout water steeds verder zou binnendringen in de rivieren, een probleem dat vooral bij het schutten van de sluizen blijkbaar voordeed.
Overigens bracht de Zuiderzee ook wel degelijk voordelen, zoals visserij en handel. ‘Zonder Zuiderzee, geen VOC’.


Hendric Stevin

Toch was niet iedereen blij met de binnenzee. ‘..het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven, mitsgaders alle brackwater uit Seelant, Hollant ende West Frieslant,’ schreef Hendric Stevin in 1667.

Hendrik – zoon van Simon Stevin – presenteerde in dat jaar een ambitieus plan om de delta en zo ongeveer het hele waddengebied, Zuiderzee incluis – af te schermen van de Noordzee. Doel was om het effect van de stormvloeden (het gewelt) en het zout (het vergif) natuurlijk te beperken. Wat dat laatste betreft, een verbetering van de zouttoestand kon alleen worden gerealiseerd als er in het centrale deel van Nederland een meer met zoet water werd geschapen. Een IJsselmeer. Daarom wilde Stevin alle zeegaten tussen Noord-Holland en Ameland afdammen en vervolgens Ameland met een dijk met Friesland verbinden. Spuisluizen moesten er dan voor zorgen dat overtollig water bij eb op de Noordzee kon worden geloosd.
Verder zou een deel van de Zuiderzee moeten worden drooggelegd, het Buiten-IJ afgedamd en Amsterdam via een kanaal met de Noordzee worden verbonden; ongeveer ter hoogte van het huidige Noordzeekanaal.
Het plan van Stevin was bij de toenmalige stand van de techniek onuitvoerbaar.

Ging het er Stevin vooral om de Zuiderzee in bedwang te houden; in de negentiende eeuw was men vooral geïnteresseerd in landaanwinning. Bovendien waren de kansen op succes toegenomen door de vooruitgang van de techniek. Al in de achttiende eeuw werden in ons land voor het eerst stoommachines gebruikt voor polderbemaling, onder meer in de omgeving van Rotterdam (stoomgemaal Blijdorp). Voorlopig hoogtepunt was de drooglegging van de Haarlemmermeer tussen 1849 en 1852 met behulp van stoomgemalen.
Stoommachines waren in de loop van de negentiende eeuw een belangrijk instrument geworden voor het droogleggen en onderhouden van polders en daar kwam nog bij dat er in de loop van diezelfde eeuw steeds meer door stoom aangedreven apparaten en werktuigen werden ontwikkeld voor grondverzet: zuigers, emmerbaggermolens, kranen.


Nieuwe plannen

Aan ideeën ook geen gebrek. Een van de eerste plannen die in de negentiende eeuw ter tafel kwamen was dat van werktuigbouwkundig ingenieur J. Kloppenburg en zeepfabrikant P. Faddegon in 1848. Het was geen waterstaatkundige oplossing, maar vooral gericht op landaanwinst. Kloppenburg en Faddegon stelden een dijk voor tussen Enkhuizen en Stavoren, waarbij het land bezuiden daarvan zou worden drooggelegd, het IJ incluis. Een nieuwe waterweg zou Amsterdam met de zee verbinden. Met waterafvoer van de IJssel was geen rekening gehouden.

 

Afsluitdijk

AfsluitdijkOpperdoes Alewijn en Kooy


1848. Kloppenburg en Faddegon           1849. Van Diggelen           1865. Beijerink                    1870. Opperdoes Alewijn en Kooy

 

Dat laatste was wel het geval in het plan van ir. B.G.P. van Diggelen, dat in 1849 het licht zag. Al in 1845 en 1846 had Van Diggelen op verzoek van de Friese Provinciale Overheid onderzoek gedaan naar mogelijke inpolderingen van de Waddenzee. Daar kwam een plan uit.

Het plan van Van Diggelen voorzag in de drooglegging van vrijwel het hele gebied onder de Waddeneilanden. Aan de Zuidkant van de drooggelegde Zuiderzee zou dan een randmeer worden aangelegd, dat oostelijk langs de Friese kust liep om uiteindelijk ten oosten van Terschelling via spuisluizen in de Noordzee af te wateren. In het westen zou een kanaal ten zuiden van de Kop van Noord Holland Amsterdam met de zee verbinden. Het Vlie en Marsdiep zouden verbonden blijven waardoor Texel en Vlieland een soort superwaddeneiland zouden vormen.Vervelend voor Van Diggelen was dat zijn politieke carrière de jaren daarna in zwaar weer terecht kwam. Daardoor verdween de interesse voor hem en zijn ideeën. Maar de toon was gezet. In 1865 volgde het plan Beijerink, dat neerkwam op inpoldering van het ondiepe zuidelijke deel van de Zuiderzee, ten zuiden van een Afsluitdijk van Enkhuizen via Urk naar het Keteldiep.
Het plan Opperdoes Alewijn en Kooy (1870-1873) voorzag in een Afsluitdijk tussen Wieringen en Friesland, in combinatie met een aantal bedijkingen, zo ongeveer van de latere Wieringermeer en het gebied ten oosten van de lijn Stavoren-Keteldiep

Lely

Plan Lely
In 1877 was het alweer raak. In dat jaar presenteerde Ir. W.F. Leemans een nieuw plan, overigens opgesteld in opdracht van de regering. Het resultaat was eigenlijk een variant op Plan Beijerink, onder dien verstande dat Urk een eiland zou blijven. De Zuiderzee zou afgesloten worden met een dijk van Blokkershoek naar het Keteldiep. Het IJ zou worden drooggemaakt en een nieuw stelsel van waterwegen moest Amsterdam in contact houden met de zee. In 1877 werd een wetsvoorstel ingediend om het plan Leemans uit te voeren, maar een volgende regering trok het weer in.

Het kwam er niet van, tenminste niet van overheidswege. Uiteindelijk werd de doorbraak voorgekookt door een privaat initiatief. Op 4 januari 1886 werd de Zuiderzeevereniging opgericht door Tweede Kamerlid A. Buma en P.J.G. van Diggelen (zoon van de opsteller van het Plan Van Diggelen). Doel was te onderzoeken of het droogleggen van de hele Zuiderzee überhaupt haalbaar was. Men zocht zowel technische als economische, planologische en financiële antwoorden. Leider van het onderzoek was ingenieur Cornelis Lely.Lely was een veelbelovend civiel ingenieur, afgestudeerd in 1875 aan de TH te Delft. Zijn onderzoek leidde tussen 1887 en 1892 tot acht Technische Nota’s die gezamenlijk bekend zouden worden onder de naam Plan Lely. Uiteindelijk is dit plan vrijwel volledig uitgevoerd.

Op hoofdlijnen kwam het er op neer dat de Zuiderzee volledig zou worden afgesloten door een Afsluitdijk, die de eerste verdedigingslinie voor de dijken van de droog te leggen polders zou vormen. De afwatering van de IJssel zou voorts door sluizen in de Afsluitdijk worden geregeld. Lely berekende dat de Afsluitdijk weliswaar veertig miljoen gulden zou kosten maar dat werd volgens hem gecompenseerd door te kiezen voor goedkopere, lagere dijken van de polders. Het hele Zuiderzeeplan begrootte hij op 200 miljoen, destijds zoveel als de Staatsbegroting van een jaar.


De Afsluitdijk

De plaats van de Afsluitdijk – namelijk langs de noordrand van Wieringen naar Piaam in Friesland – werd door een paar overwegingen ingegeven. In de eerste plaats wilde men ook de Wieringermeer ‘in de luwte’ aanleggen, waardoor deze polder een kleinere dijk nodig zou hebben. Weliswaar zou een traject van Enkhuizen naar Stavoren de kortste dijk opleveren, maar dan was Wieringen dus onbeschermd. Bovendien waren er in dat gebied verschillende stroomgeulen, dieper meer dan 5 m en daar zag Lely blijkbaar tegen op. De bodem van het uiteindelijk gekozen tracé was tussen de 2 en 4 meter diep.


Verder voorkwam de uiteindelijk gekozen plaats dat er een inham zou ontstaan tussen de kust van Friesland en Noord-Holland, waardoor bij noordwestenwind een gevaarlijke opstuwing zou kunnen optreden.

Er zou natuurlijk ook voor gekozen kunnen zijn om de hele Waddenzee in te polderen, zoals Van Diggelen een halve eeuw eerder had voorgesteld, maar dat stuitte op twee bezwaren. In de eerste plaats was in de Waddenzee te weinig vruchtbare kleigrond droog te leggen, wat de operatie economisch gezien minder interessant maakte; in de tweede plaats was het technisch (en financieel) erg riskant om de stroomgeulen tussen de eilanden te dichten. Dus tekende Lely de dijk van Wieringen naar Piaam. Precisieberekeningen van niemand minder dan Nobelprijswinnaar Hendrik Lorentz legden de aankomstplaats iets noordelijker bij Zürich, om stormgevaar te beperken.

Verder voorzag Lely ten Zuiden van de nieuwe Afsluitdijk vijf grote polders, die uiteindelijk allemaal zijn aangelegd op de Markermeer na. De plaats van de polderdijken werd bepaald door de kleigebieden, met kleine toegevingen aan de IJssel-monding en een kanaalverbinding vanuit Amsterdam.

In 1892 adviseerde een staatscommissie om het plan uit te voeren, maar daar was een wetsontwerp voor nodig. Zo makkelijk ging dat niet. Wetsvoorstellen in 1901 en 1907 werden weer ingetrokken en zo rommelde men voort tot 1913.
Dat jaar trad de regering Cort van der Linden aan, met een opmerkelijke minister van Waterstaat: Cornelis Lely. De opsteller van het plan Lely uit 1891/1892 was intussen Gouverneur van Suriname geweest en had politieke carrière gemaakt, en was een paar keer minister van Waterstaat geweest. (kabinet-Van Tienhoven (1891-1894) en het Kabinet-Pierson (1897-1901). Men zegt dat op aandringen van hem koningin Wilhelmina in de troonrede van 1913 uitsprak, dat de tijd gekomen was om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen.

‘Ik acht den tijd gekomen,’ zij Wilhelmina, ‘Om de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te ondernemen. Verbetering van den waterstaatkundige toestand der omliggende provinciën, uitbreiding van grondgebied en blijvende vermeerdering van arbeidsgelegenheid zullen daarvan het gevolg zijn.’

Maar zelfs met de toezegging van de vorstin en met Lely op Waterstaat gebeurde er aanvankelijk niets. Formeel kwam dat door de mobilisatie van 1914, maar er wordt ook wel gezegd dat de politiek de urgentie van de Zuiderzeewerken niet erg inzag. Tot januari 1916

De Zuiderzeevloed
De storm die al enkele dagen het noorden van Nederland teisterde, wakkerde op 14de van die maand nog eens extra aan. Doordat in de dagen daarvoor de harde wind het waterpeil in de Zuiderzee had opgestuwd ontstond er al snel een gevaarlijke situatie. Het ging helemaal mis. De Waterlandschen Zeedijk, die ten zuid westen van het toenmalig eiland Marken lag, werd over een lengte van anderhalve kilometer weggeslagen. Ook bij Edam brak een dijk door. Het hele gebied rond Edam, Purmerend, Broek in Waterland en Durgerdam stond blank en datzelfde gold voor het grootste deel van de Anna Paulownapolder. Heel waterland overstroomde, tot aan de stadsgrenzen van Amsterdam.

En niet alleen Noord-Holland werd getroffen. In Friesland bezweken de dijken in de buurt van het Tjeukemeer; de omgeving rond Wolvega stond onder water en in het Noorden van de Gelderse Vallei stapelden de problemen zich op. Een deel van het centrum van Amersfoort stond blank.

1916

 

Op 14 januari vielen er enkele tientallen doden, waarvan zestien alleen al op Marken. Hoe erg ook, het was eigenlijk een schijntje bij de omvang van de materiële schade. Als bij toverslag werd de kwetsbaarheid van de gebieden rond de Zuiderzee duidelijk.
Mr. G. Vissering, president van De Nederlandse Bank bezwoer in het Algemeen Handelsblad dat Nederland het Lely-plan om de Zuiderzee af te sluiten, meteen moest uitvoeren.

Filmpje over de watersnood van 1916 (Noord Holland Archief)>

Zuiderzeewet
De Zuiderzeevloed van 1916 zette het plan Lely weer op de kaart, en die interesse werd alleen maar vergroot, doordat gaande de oorlog duidelijk werd dat het toch wel heel belangrijk was dat Nederland zichzelf kon voorzien in graanproductie. De toevoerlijnen van de Nederlandse havens blijkbaar gemakkelijk doorgesneden konden worden in tijden van oorlog. In de winter 1918 was er zelfs sprake van een hongersnood.

Op 21 maart 1918 werd de Zuiderzeewet door de Tweede Kamer aangenomen en op 13 juni goedgekeurd door de Eerste Kamer. Op 29 juni 1920 werd de eerste klei gestort ter afsluiting van het Amsteldiep tussen Wieringen en het vaste land van Noord-Holland; de zogenaamde kleine Afsluitdijk.

Werkzaamheden Wieringermeerdijk

Hoewel het Afsluitdijkproject in 1920 dus daadwerkelijk was gestart, bleef de politieke twijfel. Die twijfel ging vooral over kosten en baten. Het resulteerde zelfs in alternatieve plannen, zoals dat van Anton Mussert, dezelfde Mussert die in de jaren dertig en veertig leiding zou geven aan de NSB.

Aan het begin van de jaren twintig was daar nog geen notie van. Mussert studeerde Civiele Techniek in Delft en ontving zijn diploma op 5 juli 1918. Al op 1 september van dat jaar werd hij benoemd tot ingenieur aan de Dienst Sluisbouw te IJmuiden, de latere Noordersluis. Twee jaar later trad Mussert in dienst van de provinciale waterstaat van Utrecht waar hij een bliksemcarrière inzette.

Mussert was groot voorstander van de Zuiderzeewerken. In de zomer van 1921 stuurde hij een artikel naar de ingenieur dat werd geplaatst onder de ietwat retorische kop: ‘Is een aanzienlijke besparing op de toekomstige Zuiderzee-inpoldering mogelijk?’

Plan Mussert
Plan Mussert is een (goedkopere) variant op Lely. De Afsluitdijk bleef ongemoeid, de grove lay-out ook onder dien verstande dat de Markerwaard en de latere Flevopolder waren samengevoegd tot één droogmakerij. Er moest een ‘meerdijk’ komen van Enkhuizen naar het Keteldiep, waarbij het land ten zuiden van de dijk zou worden drooggemaakt. De polder zou aan de zuidkant worden gescheiden van het oude land door een ringvaart. Ten oosten van Amsterdam moest er een klein meer overblijven (het Vechtmeer), terwijl de hoofdstad verder alleen op zee was aangesloten via het Noordzeekanaal, dat daar overigens op moest worden aangepast.

Gewijzigd plan Lely

Mussert wilde de vijf kilometer brede zeeweg tussen de Markerwaard en de latere Flevopolder vervangen door een binnenkanaal (à la het Merwedekanaal). Het Noordzeekaal en het Vechtmeer (ten oosten van Amsterdam) zouden gezamenlijk als boezem dienen voor de afwatering van Vecht en Eem. Het zeeverkeer vanuit Amsterdam zou plaatsvinden via het Noordzeekanaal, dat overigens op haar nieuwe functies moest worden aangepast. De winst zat vooral in besparingen op zeedijken, besparingen die volgens hem zouden oplopen tot ‘enkele tientallen miljoenen guldens’.

‘Wat Verdun was voor Frankrijk,’ schrijft Mussert, ‘… het Panamakanaal voor de Vereenigde Staten, laat dat de Zuiderzeewerken zijn voor ons volk; niet alleen dus een zaak van onschatbare betekenis voor het materieel en welzijn van de komende geslachten, maar een eerezaak voor het tegenwoordige geslacht en een getuigenis van het kunnen van een eensgezind volk.’

En daarmee gaf Mussert ook meteen aan dat de Zuiderzeewerken meer waren dan bescherming van Noord-Nederland en landaanwinst alleen. De Zuiderzeewerken waren bovenal ook een prestigeobject, dat paste in het Nederlandse syndroom van die tijd. Ons land had zich in de Eerste Wereldoorlog neutraal opgesteld, wat veel ellende buiten de deur had gehouden, maar volgens sommigen het internationale prestige niet bepaald goed had gedaan. De Zuiderzeewerken waren in dat verband iets om buiten de landsgrenzen mee aan te komen. Nederland was er zo trots als een aap op …..

Tijdens de Olympische Spelen van Amsterdam (1928) werd menig buitenlands journalist van harte uitgenodigd de werken met eigen ogen te gaan zien

 

Defensie
Terug naar 1921. Heikel punt van het plan Mussert was de defensieve complicatie. Het Ministerie van Oorlog was nooit erg blij geweest met de Afsluitdijk. Defensie vond een vaste verbinding over de Zuiderzee een bedreiging voor de Vesting Holland. Men veronderstelde bovendien dat de waterstand van de IJssel, Vecht en Eem kon worden geregeld met de sluizen in de Afsluitdijk. Deze rivieren waren van invloed op het inundatiepeil in de Hollandse Waterlinie.

Om die strategische sluizen te beschermen zou men later stelsels van kazematten aanleggen bij Kornwederzand en Den Oever. Ter bescherming van de vesting Holland werd verder de waterscheiding tussen Markerwaard en Flevopolder verbreed van 1500 naar 5000 meter. Daar kon Defensie uiteindelijk blijkbaar goed mee leven.

Plan Mussert 1

Plan Mussert wilde deze waterbarrière daarentegen laten vervallen, met als argument dat de wijze van oorlogvoeren inmiddels zo was veranderd dat een waterhindernis op die plaats nauwelijks nog defensieve waarde had. In De Ingenieur van 1921 (augustus) krijgt hij daarin overigens bijval van reserve-kolonel der Generale Staf, D. Merens, die ongewoon gedetailleerd, met kaarten en al, uitlegt hoe het leger moet omgaan met het plan.

Natuurlijk betekende het laten vervallen van de waterweg een belangrijke strategische situatieverandering, maar volgens Merens was daar wel mee om te gaan. In de eerste plaats kon een deel van de polder eveneens ‘onaftapbaar’ worden geïnundeerd, en wel het deel dat onder de – 4 meter NAP lag. Daarmee kon er ten noordoosten van Amsterdam een strook van tien bij een kleine dertig kilometer onder water worden gezet. Tussen Marken (ten noorden van het Vechtmeer) en deze inundatiekom was dan weliswaar een zes kilometer brede stelling noodzakelijk, maar daar zag Defensie geen probleem in. De grootste moeilijkheden zaten in het zuiden van de polders. Merens betoont zich voorstander van een nieuwe stelling, lopend vanaf Culemborg via de piramide van Austerlitz tot aan de Eemmonding. Deze stellingen zouden aansluiten bij die van de (Noord) Hollandse Waterlinie.

Plan Mussert: problemen voor Defensie

Verder moest het ‘Verlengde Eemkanaal’ (van de Zuiderzeeplannen) niet bij de Eemmond maar al bij Baarn ontspringen en zouden er in de omgeving van Naarden en Muiderberg een aantal nieuwe innundatiegebieden moeten worden ingericht. Zwakke schakel was volgens Merens de aansluiting van de aangepaste Gooistelling op het Vechtmeer. Door de Zuidelijke inpoldering zou een corridor (van de nieuwe Flevopolder naar Amsterdam) kunnen ontstaan ten noorden van Naarden. Dat probleem zou echter weer kunnen worden opgelost door een zwaar fort aan te leggen in de omgeving van Muiderberg, danwel de Ooster Vechtmeerdijk niet naar Muiderberg, maar naar Naarden te laten lopen. De eerste optie was duur; de tweede vervelend omdat dan minder ‘kostbare’ ankergrond kon worden ingepolderd.

 

Hoe dan ook, de conclusie van Merens was dat plan Mussert de defensiebelangen volstrekt niet zou hoeven te schaden, ‘mits al bij de opzet van het project rekening wordt gehouden met diezelfde belangen’.

Het plan van Mussert werd niet uitgevoerd. Op 1 november 1927 werd hij wel benoemd tot hoofdingenieur in Utrecht. Hij was toen 33 en de jongste hoofdingenieur van het land. Zoals bekend raakte Mussert betrokken bij de fascistische beweging in ons land en toen de regering Colijn in 1933 het lidmaatschap van de NSB voor ambtenaren verbood de waterstaatkundige carriere van Mussert over. Hij werd in 1946 als landverrader geëxecuteerd.


Wieringermeer

Terug naar de twijfel over de haalbaarheid van Zuiderzeewerken en Afsluitdijk. In 1922 besloot de regering tot instelling van de commissie Lovink, met de opdracht de kosten en baten van het Zuiderzeeproject nogmaals tegen het licht te houden. In 1924 rapporteerde Lovink dat de bouw van een Afsluitdijk op zichzelf gezien economisch meer dan verantwoord was. Dat plus het feit dat een jaar eerder Colijn – fervent voorstander van de Zuiderzeewerken – minister van Financiën was geworden, deed het tij keren. In 1925 werd bij wet besloten de Zuiderzeewerken ‘krachtig voort te zetten’ en zo werd een begin gemaakt met zowel de aanleg van de Afsluitdijk als de drooglegging van de Wieringermeer.

De eerste stap was het de aanleg van een dam tussen Noord Holland en het eiland Wieringen. Het ging om een dam – de kleine Afsluitdijk van 2,5 kilometer lang – dwars op het Amsteldiep. Er werd verder een ringdijk om de toekomstige Wieringermeer gelegd, waarna de polder door middel van gemalen bij Medemblik en den Oever werd leeggepompt. Eén van de twee werd overigens naar Lely genoemd, die in 1929 was overleden. Elektrisch gemaal Lely – gebouwd onder architectuur van Dirk Roosenboom – werd op 10 februari 1930 in bedrijf gesteld. In 1930 viel nog de Wieringermeerpolder droog

Gemaal Lely. Bron: Niestadt-fotocollectie Zijper Museum Schagerbrug (NH)

De grote Afsluitdijk
Januari 1927 was de MUZ – Maatschappij tot Uitvoering der Zuiderzeewerken (een conglomeraat van aannemers) – dan eindelijk ook begonnen met de bouw van de grote Afsluitdijk, een tracé van Den Oever op het eiland Wieringen tot Zürich aan de Friese westkust, in totaal 32 kilometer lang. Er was nog nooit en dam van die omvang gebouwd en er waren dus ook geen technische precedenten. Er waren nieuwe inzichten en innovaties nodig. Eén van de belangrijkste was een vinding van de Rijks Geologische Dienst, die bij de bouw van de dam in het Amsteldiep in 1920 met succes een nieuw materiaal toepaste: keileem. Het werd ter plekke gevonden op aanwijzing van vissers, die spraken van een laag keiharde klei.
Keileem is een en taai en bevat stenen van enkele decimeters groot, wat de nodige stabiliteit oplevert. Keileem bleek op zijn plaats te blijven bij stroomsnelheden tot 4 meter per seconde. Het meeste kleimateriaal werd van de bodem van de zee gehaald met stoombaggermolens, vooral uit de omgeving van Urk.

Uitwateringssluizen bij Den Oever in aanbouw

De aanleg van de dijk begon met het opwerpen van twee evenwijdig lopende keileemdammen onder water. Het dijklichaam werd onder water gestabiliseerd met kraagstukken van rijshout, verzwaard met stortsteen. Tussen de beide dammen werd daarna zand aangebracht dat eveneens van de zeebodem werd gehaald. Basaltblokken op een onderlaag van stro beschermden de dijk tegen golfslag. In de teen van de dijk werden houten schotten geplaatst, om de steenbekleding te ondersteunen. Bovenop werd de dijk afgedekt met klei waarop later gras werd gezaaid.
De Afsluitdijk werd vanuit verschillende plaatsen gebouwd. Centrale rol was daarbij weggelegd voor het werkeiland op het Breezand, een ondiepe zandplaat ongeveer halverwege de kusten van Noord- Holland en Friesland. Op het werkeiland was het dorp Breezanddijk gevestigd, dat onderdak bood aan de dijkwerkers. Er waren twee werkhavens, opslagterreinen en barakken ingericht. Het ‘dorp’ bestaat formeel nog steeds. Het ligt op 12 kilometer van de Friese kust en heeft één adres, het benzinestation.

Knik
Naast het werkeiland op het Breezand werd gewerkt vanaf Wieringen en bij het Kornwerderzand, een zandplaat ongeveer vier kilometer vanuit de Friese kust. Daar startte men onder meer met de aanleg van de schutsluizen en uitwateringssluizen. Al tijdens de voorbereiding, begin jaren twintig, bleek echter dat de bodem op één van de plaatsen waar uitwateringssluizen zouden komen, niet geschikt was. Daarom moest de richting van de dijk iets naar het noorden aangepast, waardoor de dijk een twaalf meter diepe geul moest oversteken. Er werd – mede op grond van rekenwerk van Lorenz – besloten om deze geul over de kortste afstand te kruisen, zodat de flow van de toekomstige sluizen optimaal op het bodemprofiel zou passen. Het gevolg was wel dat er nu een knik in de Afsluitdijk zit.
Uiteindelijk zijn drie groepen uitwateringssluizen bij Den Oever en twee groepen op het Kornwerderzand geplaatst.

De uitwateringssluizen waren een belangrijk onderdeel van het plan en dienen om het overtollige water van het IJsselmeer (water van de IJssel en regenwater) bij eb op de Waddenzee te kunnen lozen. In de Afsluitdijk zijn 25 uitwateringssluizen aangelegd. Bij Den Oever liggen drie complexen met in totaal vijftien sluizen (de Stevinsluizen) en bij Kornwerderzand twee complexen met tien sluizen (de Lorentzsluizen). Daarnaast zijn er schutsluizen bij Kornwederzand en Den Oever die het verkeer mogelijk maken tussen de Waddenzee en het IJsselmeer.


De Vlieter

Hoe verder de dijkvakken vorderden, des te dichter de dijkhoofden bij elkaar kwamen en des te sterker de stroom in de geulen werd. De bodem van deze geulen werden tegen uitschuring beschermd door zinkstukken. De sluitgaten – de plaatsen waar de uiteindelijke sluiting van de dijk plaats vond – bevonden zich ter hoogte van de Middelgronden en de Vlieter.
Probleemloos ging het allerminst. De grootste tegenslag was dat het rijshout van de zinkstukken op veel plaatsen bleek te zijn aangetast door paalworm. Bovendien bleek het gegalvaniseerd staaldraad dat de zinkstukken bij elkaar moest houden, door het zeewater al sterk te zijn aangetast.
Om die reden werd de sluiting van de dijk bij de Middelgronden vervroegd. De dichting van het laatste sluitgat gebeurde dus bij de Vlieter, op 28 mei 1932, ‘s middags om twee minuten over één.

Sluiting van de Vlieter, 28 mei 1932. Bron: Niestadt-fotocollectie Zijper Museum Schagerbrug (NH)


Door de afsluiting van de Zuiderzee werd de lengte van de Nederlandse kustlijn verkort met ruim 250 kilometer en ontstond een twaalf vierkante kilometer groot zoetwaterbekken. Vanaf 1932 is het waterpeil achter de dijk niet meer onderhevig aan eb en vloed. Het peil varieert nu van ongeveer 20 cm beneden NAP in de zomer tot 40 cm beneden NAP in de winter.

Filmpje: Polygoon/YouTube. Sluiting van de Vlieter>

Op de waterlijn is de dijk 90 meter breed en 7,50 tot 7,80 meter hoog boven NAP. Bij Breezanddijk en over een gedeelte bij de Friese kust, is hij inmiddels op Deltahoogte gebracht: 10 meter boven NAP.
Voor het aanleggen van de Afsluitdijk was 15 miljoen kubieke meter keileem en 27 miljoen kubieke meter zand nodig.

Kazematten
De Afsluitdijk werd niet alleen voorzien van sluizen, maar ook van een aantal bouwwerken. Zo verrees er een monument op de plaats van de sluiting en kwam er een uitkijkoren, ontworpen door architect W.M. Dudok.

Daarnaast werd de dijk zoals eerder opgemerkt voorzien van verdedigingswerken. De Afsluitdijk werd door Defensie een strategische achilleshiel en daarom eiste het ministerie dat – op kosten van Rijkswaterstaat – een moderne verdedigingslinie zou worden gebouwd. Mei 1931 werd gestart met de aanleg van verdedigingswerken op het Kornwerderzand en bij Den Oever.

In beide gevallen ging het overigens om stelsels van kazematten. Op de strekdammen bij Kornwerderzand werden in dat verband zeventien moderne kazematten aangelegd in twee linies. De eerste linie – bestaande uit elf kazematten – ligt op de noordelijke en zuidelijke strekdam ten oosten van de uitwateringssluizen. De tweede ligt op de noordelijke en zuidelijke strekdam ten westen van de spuisluizen. De totale stelling liep zodoende van Makkum naar Zürich, over een lengte van ongeveer zeven kilometer. Deze zogenaamde Wonssstelling zou in de eerste plaats moeten fungeren als doorlaatpost voor terugtrekkende troepen uit de noordelijke provincies. Vervolgens moest de stelling de toegang van de Afsluitdijk afgrendelen voor vijandelijke (verkennings)eenheden de vijand de toegang tot de Afsluitdijk zo lang mogelijk te beletten.
De dekkingen van gewapend beton waren voor Nederlandse begrippen zeer zwaar. De buitenmuren en dekkingen zijn bijna drie meter dik; de meeste binnenmuren één.
De stellingen Kornwerderzand en Den Oever behoorden overigens bij de Stelling Den Helder, evenals de Wonsstelling, de marinebasis Den Helder, de kustbatterijen op de Waddeneilanden en delen ven de provincies Groningen en Friesland.

Kanonkazemat bij Kornwederzand

De test kwam overigens op 10 mei 1940 en de dagen die daar op volgden. Op de 10de passeerden honderden auto’s de nog open wegversperring en tegen de avond arriveerden ook de eerste terugtrekkende Nederlandse troepen. Diezelfde dag nog wordt het houten hotel en de dijkhuizen ontruimd, om de dag erna overigens te worden gesloopt of verbrand.

Op zondag 12 mei arriveerden er Duitse troepen in Stavoren die direct de Wonsstelling onder vuur namen, aanvankelijk met mitrailleurvuur, maar de dag erna ook met artillerie. Maandagavond deden de eerste Duitse stoottroepen een aanval, maar werden tot staan gebracht door Nederlands vuur. Op dinsdag 14 mei schakelde kanonneerboot Hr.Ms. Johan Maurits van Nassau vanaf zee de Duitse artillerie uit.
Hoewel de stelling niet was ingenomen, capituleerde het Nederlandse leger diezelfde dag nog.
Toch had de stelling van Kornwerderzand, destijds de enige moderne verdedigingslinie van Nederland, z’n militaire waarde bewezen en bleef door de jaren heen het symbool van onverzettelijkheid. In het Kazemattenmuseum te Kornwerderzand zijn de fortificaties nog altijd te bezichtigen.

Afsluitdijk jaren dertig
Afsluitdijk

De Afsluitdijk is ook na 75 jaar wellicht het belangrijkste waterstaatkundige monument van ons land. ‘De Afsluitdijk markeert begin moderne waterbouwkunde’ scheef Technisch Weekblad in april boven een interview met waterbouwpionier prof. Jan Agema. En zo is het. Behalve dat, had en heeft de dijk ook een belangrijke economische waarde. De dijk zorgde voor belangrijke landaanwinning en de A7, die Friesland en Noord-Holland met elkaar verbindt, is van wezenlijk belang voor de economische ontwikkeling van Noord-Nederland.
Daarnaast spreekt de Afsluitdijk nationaal natuurlijk ook internationaal tot de verbeelding. Dat was al zo toen de internationale pers zich ten tijde van de Olymische Spelen van 1928 aan de Zuiderzeewerken kon vergapen en dat is nog steeds zo. In de geschiedenis van Nederland en in de identiteit van het Zuiderzeegebied speelt de dijk ook nu nog een belangrijke rol. Er gaan zelfs stemmen op die ze op de wereld-erfgoedlijst van UNESCO willen plaatsen. In verband een mogelijke zeespiegelstijging zouden er in de toekomst wellicht aanpassingen noodzakelijk zijn, en de vraag is of dat mag met erfgoedmonumenten. Hoe dan ook, het geeft wel aan dat de dijk meer is dan een (bijna) kaarsrechte kleileemverbinding tussen twee voormalige Zuiderzeeoevers.

28 mei 1957; Grietje en de Commissaris van de Koningin van Noord-Holland


En Grietje? De eerste vrouw die in 1932 over de dijk liep, bleef ongetrouwd en altijd in Hippolytushoef wonen. Op 28 mei 1957 – bij het 25-jarige jubileum van de dijk – kreeg ze nog een bloemetje van de Commissaris van de Koningin van Noord-Holland. Dat gebeurde bij het monument ter hoogte van de Vlieter, de plaats waar ze een kwart eeuw eerder over de kleileem glibberde.

Ze overleed op koninginnedag 1991. Vier dagen later – 4 mei – werd ze begraven in het dorp waar ze haar hele leven had doorgebracht.

‘Haar trots was de Afsluitdijk’ staat onderaan de grafsteen.

 

 

Film Fries Archief op YouTube>

 

 

 

 


Met dank aan de Historische Kring Wieringen, het Zijper museum, de Niestadt Beeldbank, Dhr. D. Bosker, Hippolytushoef